Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB8083

Datum uitspraak2007-11-07
Datum gepubliceerd2007-11-19
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers2200472606
Statusgepubliceerd


Indicatie

De verdachte heeft zich samen met anderen tijdens voetbalrellen door het gooien van stenen naar leden van de Mobiele Eenheid schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Naar ’s hofs oordeel dient steeds een zorgvuldige afweging te worden gemaakt tussen enerzijds de noodzaak om vanuit generaal preventief oogpunt een stadionverbod met meldingsplicht op te leggen en anderzijds de in het geding zijnde belangen van de betrokkene.


Uitspraak

Rolnummer: 22-004726-06 Parketnummer(s): 10-900066-06 en 06-070289-04 (TUL) Datum uitspraak: 7 november 2007 TEGENSPRAAK Gerechtshof te 's-Gravenhage meervoudige kamer voor strafzaken Arrest gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 28 juli 2006 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979, adres: [adres] Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 24 oktober 2007. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht. Tenlastelegging Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd. Procesgang In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 60 uur, subsidiair 30 dagen hechtenis, alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand, met een proeftijd van twee jaar. Voorts is de tenuitvoerlegging gelast van de bij vonnis van de politierechter te Zutphen van 23 juni 2004 onder parketnummer 06-070289-04 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van één week, in die zin dat die gevangenisstraf wordt omgezet in een werkstraf voor de duur van 14 uren. De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld. Het vonnis waarvan beroep Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt. Bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: (zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt) Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging. Bewijsvoering Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring. In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezenverklaarde levert op: Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen. Strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. Strafmotivering De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 60 uur, subsidiair 30 dagen hechtenis, waarvan 20 uur voorwaardelijk, subsidiair 10 dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaar, en een stadionverbod met meldingsplicht als bijzondere voorwaarde, alsmede dat hij zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand, met een proeftijd van twee jaar. Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich samen met anderen tijdens voetbalrellen door het gooien van stenen naar leden van de Mobiele Eenheid schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Door zijn handelwijze heeft de verdachte het gezag van de politiefunctionarissen die belast waren met ordehandhaving ernstig ondermijnd en ook inbreuk gemaakt op hun lichamelijke integriteit. Ten aanzien van het door de advocaat-generaal gevorderde stadionverbod met meldingsplicht als bijzondere voorwaarde overweegt het hof als volgt. Het hof stelt voorop het niet onbegrijpelijk te achten dat het openbaar ministerie in het kader van de bestrijding en preventie van voetbalvandalisme en voetbalgeweld kiest voor een beleid waarbij als uitgangspunt geldt dat bij de vervolging van deelnemers aan ordeverstoringen, al dan niet naast een onvoorwaardelijke straf, een voorwaardelijke straf wordt gevorderd, met als bijzondere voorwaarde een stadionverbod met meldingsplicht. Daarbij dient echter in ogenschouw te worden genomen de omstandigheid dat in het bijzonder de aan een dergelijk verbod gekoppelde meldingsplicht, aanmerkelijke gevolgen heeft voor de vrijheid van de betrokkene om op de wedstrijddagen de door hem gewenste (privé-)activiteiten te ontplooien. Een meldingsplicht in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke veroordeling valt zonder meer als een (zelfstandige) punitieve sanctie aan te merken. Die extra ‘straf’ wordt niet gecompenseerd door het gedeeltelijk voorwaardelijk opleggen van de taakstraf zoals door de advocaat-generaal werd gevorderd. Mede in verband daarmee dient naar ’s hofs oordeel steeds een zorgvuldige afweging te worden gemaakt tussen enerzijds de noodzaak om vanuit generaal preventief oogpunt een stadionverbod met meldingsplicht op te leggen en anderzijds de in het geding zijnde belangen van de betrokkene. Ter terechtzitting in hoger beroep is komen vast te staan dat aan de verdachte reeds een (civielrechtelijk) stadionverbod voor de duur van drie jaar door de KNVB is opgelegd. Aannemelijk is geworden dat de verdachte tot op heden niet in strijd heeft gehandeld met dit verbod. De advocaat-generaal heeft niet aangegeven dat – en zo ja, waarom - een strafrechtelijk stadionverbod een relevante toegevoegde waarde heeft. Een meldingsplicht zou een ernstige belemmering voor hem opleveren zo heeft de verdachte verklaard. Blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 26 september 2007, is de verdachte eerder veroordeeld voor het plegen van misdrijven. Deze hebben echter geen betrekking op ‘voetbalvandalisme’ en zijn veelal (zeer) gedateerd. Het hof wil ervan uitgaan dat de verdachte in zoverre thans een wending te goede aan zijn leven heeft gegeven. Het hof is – alles afwegende – van oordeel dat er onvoldoende gronden zijn om de verdachte naast de na te vermelden straf nog een verdere punitieve sanctie in de vorm van een stadionverbod met meldingsplicht in het kader van een bijzondere voorwaarde op te leggen. Het hof is van oordeel dat met een geheel onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf van navermelde duur, alsmede met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van navermelde duur kan worden volstaan. Vordering tenuitvoerlegging Bij vonnis van de politierechter te Zutphen van 12 juli 2006 onder parketnummer 06-070289-04 is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één week, met bevel dat die gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaar niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet-tenuitvoergelegde straf zal worden toegewezen, in die zin dat de gevangenisstraf wordt omgezet in een werkstraf, zoals in eerste aanleg door de politierechter is beslist. In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. Immers, de verdachte heeft het in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde feit begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken. Het geven van een last tot tenuitvoerlegging is derhalve gerechtvaardigd. Echter, in plaats van vorenbedoelde last tot tenuitvoerlegging te geven, zal het hof een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 14 uren gelasten. Toepasselijke wettelijke voorschriften Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14g, 22c, 22d, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht. Verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij. Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert. Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde. Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 60 (zestig) uren, te vervangen door hechtenis voor de tijd van 30 (dertig) dagen voor het geval die taakstraf niet naar behoren wordt verricht. Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand. Beveelt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Wijst toe de vordering van het openbaar ministerie ex artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht, in dier voege dat in plaats van de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Zutphen van 12 juli 2006 onder parketnummer 06-070289-04, te weten een gevangenisstraf voor de duur van één week, een taakstraf in de vorm van een werkstraf wordt gelast voor de duur van 14 (veertien) uren, te vervangen door hechtenis voor de duur van 7 (zeven) dagen voor het geval die werkstraf niet naar behoren wordt verricht. Dit arrest is gewezen door mr. G. Oosterhof, mr. G.P.A. Aler en mr. B. Vermeulen, in bijzijn van de griffier mr. W.S. Korteling. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 7 november 2007.